-
1 gespierd
-
2 profiteren
♦voorbeelden:zoveel mogelijk profiteren van • make the most of -
3 flonkeren
1 twinkle 〈 voornamelijk van ster〉 ⇒ sparkle 〈 voornamelijk van edelsteen〉, glitter 〈 ook pejoratief〉♦voorbeelden: -
4 knutselen
1 [met geringe hulpmiddelen maken] knock together, Bknock up2 [pejoratief] mess/play around with♦voorbeelden: -
5 fine
adj. mooi; (haar)fijn; mager, smal; verkozen; uitstekend; scherp; gepolijst; delicatesse; puur; elegant--------adv. tot het dunne af; mooi, goed; uitstekend--------n. (geld)boete--------v. boete geven; verfijnen, dunner makenfine1[ fajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fine21 fijn ⇒ dun, scherp3 delicaat ⇒ fijn, goed♦voorbeelden:〈 ironisch〉 a fine friend you are! • (een) mooie vriend ben jij!fine and dandy • alles goed en wel, primathat's all very fine • allemaal goed en welfine with me • mij goed/best3 fine workmanship • goed/technisch geraffineerd vakmanschapone of these fine days • vandaag of morgena fine gentleman/lady • een hele meneer/mevrouwnot to put too fine a point/an edge on it • zonder er doekjes om te windencome to/reach a fine pass • in een lastig parket rakenthe fine points of the argument • de subtiele punten van de redeneringfine silver • zilver van hoog gehalte♦voorbeelden:1 I'm fine, thanks • met mij gaat het goed, dank je————————fine3〈 werkwoord〉1 beboeten♦voorbeelden:1 be fined £10 for smoking • £10 boete krijgen wegens roken————————fine41 fijn ⇒ goed, in orde♦voorbeelden:it suits me fine • ik vind het prima2 cut up onions fine • uien fijn/klein snipperen¶ you are cutting it fine if you want to catch your train • dat wordt erg krap als je die trein wil halen -
6 systématique
systématique [siesteemaatiek]♦voorbeelden:〈 informeel〉 c'est systématique! • dat gaat altijd zo!la systématique • de systematiekadj1) systematisch2) consequent3) rechtlijnig -
7 théorique
théorique [tee.orriek]♦voorbeelden:adj -
8 bohémien
-
9 teuton
teuton [teuttõ],teutonne [teutton]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉 〈 geschiedenis, ook pejoratief〉1 Teutoons♦voorbeelden: -
10 character
n. karakter, natuur; figuur; teken; (in computers) teken; het digitaal aanduiden van een letter of ander teken; karakter beschrijving[ kæriktə]1 (ken/merk)teken ⇒ kenmerk, (karakter)trek2 teken ⇒ symbool, letter, cijfer4 personage ⇒ rol, figuur♦voorbeelden:he is quite a character • hij is me d'r eentje1 karakter ⇒ aard, natuur2 schrift ⇒ handschrift, (druk)letters♦voorbeelden:1 moed♦voorbeelden:1 a man of character • een moedig/dapper man -
11 commercial
adj. handels-; commercieel--------n. televisie of radioreclamecommercial1[ kəmə:sjl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 reclame ⇒ commercial, spot————————commercial2♦voorbeelden:commercial bank • handelsbankcommercial college • handelshogeschoolcommercial radio/TV • commerciële radio/tv〈 Brits-Engels〉 commercial traveller • vertegenwoordiger, handelsreizigercommercial vehicle • bedrijfsauto -
12 courtier
-
13 defensive
adj. verdedigend, beschermend, zelfverdedigend--------n. defensiefdefensive1[ diffensiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 be on the defensive • een verdedigende/defensieve houding aannemen————————defensive2〈bijvoeglijk naamwoord; defensiveness〉 〈→ Sporttermen: American footballSporttermen: American football/〉1 verdedigend ⇒ verdedigings-, defensief♦voorbeelden:defensive strategy • defensiestrategie -
14 facetious
adj. (ongepast) grappig, schertsend, zogenaamd leuk1 (ongepast) geestig ⇒ grappig, schertsend -
15 house-proud
-
16 imperialist
n. imperialist (hangt imperialisme aan, verlangt te heersen over andere landen)[ impiəriəlist] 〈bijvoeglijk naamwoord: imperialistic〉 -
17 inbreeding
-
18 jock
n. Jock, familienaam; Schots iemand, Schot (Slang); discjockey; sportman, sportieveling[ dzjok]1 〈Amerikaans-Engels; informeel; ook pejoratief〉atleet, atlete -
19 live off
live off -
20 live
adj. levend; levendig; belangrijk; brandend; geëlectrificeerd; rechtstreekse uitzending--------adv. rechtstreeks--------v. leven; wonen; omkomen; bestaanlive1[ lajv]1 live ⇒ direct, rechtstreeks3 onder spanning/stroom staand♦voorbeelden:¶ live ammunition/cartridges • scherpe munitie/patronenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:live birth • levendgeborene————————live2[ liv]2 wonen♦voorbeelden:live and let live • leven en laten levenlong live the Queen! • (lang) leve de koningin!live together • samenleven/wonenlive above/beyond one's means • boven zijn stand levenlive by • leven van, in zijn onderhoud voorzien door; leven naar, zich houden aanlive off the land • zijn eigen groente verbouwenlive out of cans/tins • leven van blikjesvoedselshe lives with a foreigner • ze leeft/woont samen met een buitenlanderlive with a situation • (hebben leren) leven met/zich neerleggen bij een situatieyou haven't lived yet! • je hebt nog helemaal niet gelééfd/van het leven genoten!you'll live to be ninety • jij haalt de negentig nog2 live in • inwonen, intern zijnlive on one's own • op zichzelf/alleen wonen→ live up to live up to/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 leven2 beleven ⇒ door/meemaken♦voorbeelden:he won't live out the year • hij haalt het eind van het jaar niet→ live down live down/
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский